Niet de man met een innemend karakter werd vroeger ‘elegant’ genoemd, wel de man met een extravagante kleding- en levensstijl. ‘Elegant zijn', was een ondeugd.
1 Een man die dandyesk [Lat. elegans] werd genoemd, kreeg geen compliment. Tot de tijd van M. Cato duidde het woord in de regel op een gebrek, en niet op een kwaliteit.
2. Verschillende schrijvers bewijzen dit. Cato (1) zelf schrijft in zijn Spreuken over goed leven: "Volgens hen was er maar één ondeugd: hebzucht. Wie daarentegen het geld lieten rollen, smulpapen, drinkebroers, waaghalzen en dandy’s allemaal werden ze op handen gedragen." (2)
3. Dit citaat maakt duidelijk dat het woord 'dandyesk' van oudsher niet verwees naar een verfijnde geest, maar naar een excentrieke kleding- en levensstijl.
4 Mettertijd werd de dandy [Lat. elegans] niet langer neergehaald. Maar men stak hem ook geen veer op de hoed, tenzij hij een heel ingetogen dandyisme aan de dag legde. M. Tullius Cicero bijvoorbeeld, prees L. Crassus en Q. Scaevola niet vanwege hun dandyisme zonder meer, maar omdat zij hun dandyisme combineerden met een buitengewone soberheid. "Crassus", zei hij, "is van alle dandyeske mannen de meest sobere en van alle sobere mannen is Q. Scaevola de meest dandyeske." (3)
5 En ik geef uit hetzelfde werk van Cato nog wat fragmenten, die overigens niet bij elkaar horen: "De gewoonte was je keurig te kleden als je op het forum sprak, thuis droeg je niet meer dan nodig. Men betaalde meer voor een paard dan voor een kok. De dichtkunst strekte niet tot eer. Iemand die zich op de dichtkunst toelegde of regelmatig aanschoof bij een feestmaaltijd, werd een leegloper genoemd." (4)
6 En dit aforisme – weer uit dit werk (van Cato) - slaat de spijker op de kop: "Het leven van de mens is als ijzer. Als je het gebruikt, slijt het af. Maar als je dat niet doet, gaat het toch roesten en breekt het af. Mensen die zichzelf afpeigeren, branden op. Maar wie helemaal niets uitvoert, richt door luiigheid en vadsigheid nog meer schade aan dan door hard werken."
Noten bij vertaling
(1) Dit is Cato de Oudere (234-149 v. Chr.) was de beste redenaar van zijn tijd. Hij een conservatief die in de Griekse invloed een bedreiging zag voor 'typisch' Romeinse waarden als eenvoud en soberheid. Het Gedicht over goed gedrag is niet overgeleverd, enkel deze fragmenten uit de Noctes Atticae.
(2) Het Latijnse spreekwoord dat hebzucht alle ondeugden omvat, verschijnt hier voor het eerst. De andere karaktereigenschappen in het rijtje zijn voorbeelden van het tegendeel van hebzucht: verkwisting en allerlei vormen van extravagantie.
(3) Cicero deed dat in Brutus, 148. L. Licinius Crassus was consul in 95, net als Q. M. Scaevola.
(4) De cultuurpessimist Cato geeft hier kritiek op de toenmalige party scene die zich in veel te chique kleren tegoed deed aan uitvoerige en ingewikkelde maaltijden die alleen een professionele kok kon bereiden. Ondertussen werden ze bewierookt door hun klaplopers of parasieten. Cato keurt niet de poëzie af, met de ars poetica bedoelt hij hier: het gebruik dichters in te huren om het ego van hun patroons te strelen.
Literatuur
R. Marache, Aulu-Gelle. Les nuits Attiques. Livres XI-XV (Parijs 2002)
J.C. Rolfe, Gellius Attic Nights Books 6-13 (Londen 1946)
Meer weten?
Het essay nam ik op in: Tinne Horemans, Gellius' pleidooi voor een dandyisme light? Liever verwijfd, dan onbehouwen, ongecultiveerd en een stijve hark, Hermeneus 88-4 (2021) 160-164
Comments