Herodes Atticus (oud-consul) zet een verwaande en opschepperige jongeman – enkel in naam een aanhanger van de filosofie – flink op zijn nummer. Dit doet hij met een citaat waarin de stoïcijn Epictetus gevat het onderscheid maakt tussen de ware stoïcijn en een kudde babbelzieke non-valeurs die dat pretenderen te zijn.
Het landhuis van Herodes Atticus
1 Tijdens ons studiejaar in Athene, nodigde Herodes Atticus, een oud-consul die prachtig Grieks sprak, senator Servilianus en mezelf regelmatig uit in zijn landhuis vlakbij de stad, samen met heel wat andere stadsgenoten die van Rome naar Griekenland waren gereisd om daar hun geestelijke ontwikkeling te verfijnen (1).
2 Tijdens ons verblijf in het landhuis Cephesia (2), wisten we de onbehaaglijke warmte, zowel de hoge temperaturen tijdens de zomer als de felle zon tijdens de herfst, te ontvluchten in de schaduw van de reusachtig grote bossen en op de lange en aangename lanen. Ook de verkoelende ligging van het huis en zijn elegante baden met sprankelend water boden soelaas. En ten slotte was er de charme van het landhuis als geheel: van alle kanten weerklonk het geluid van opspattend water en vogels die floten.
Een jonge praatjesmaker
3 Hier verbleef in die tijd ook een jonge student in de wijsbegeerte, naar eigen zeggen een aanhanger van de stoïcijnse filosofie, maar in wezen niet meer dan een ordinaire praatjesmaker.
4 Deze jongeman had de gewoonte tijdens gesprekken, die onder de gasten meestal na het avondmaal plaatsvonden, zonder enige bedachtzaamheid of kennis van zaken vervelende en langdradige uiteenzettingen te geven over de grondbeginselen van de wijsbegeerte. En hierbij beweerde hij dat in vergelijking met hém al de anderen – de meest virtuoze sprekers van de Attische taal, elke Romeinse man in toga, en wie dan ook met een Latijnse naam – onbehouwen boeren waren. Verder wist hij te vertellen dat alleen hij in staat was het ‘raadsel van de heerser’, de ‘zwijgzame’, de ‘stapel’ (3) en andere strikvragen van dit type te doorzien. Intussen diste hij ook wat moeilijke woorden op, naast allerlei valstrikken die in een syllogisme of sofisme kunnen schuilgaan. En in alle ernst beweerde hij dat er niemand op de wereld rondliep die de moraal, de aard van de menselijke geest en het ontstaan van de deugd met de daarbij horende verplichtingen en beperkingen, grondiger onderzocht, begrepen en doordacht had dan hij. En dit gold ook voor de ellende veroorzaakt door ziekte of de sores na het begaan van een stommiteit; dito voor de val en ondergang van de ziel.
5 Lichamelijke pijn, een levensbedreigende gebeurtenis, of zelfs een martelarij, niets kon zijn gevoel van tevredenheid – een stadium dat hij meende bereikt te hebben – verstoren of ontregelen. Nooit zou angst de blijmoedige blik van de stoïcijnse filosoof overschaduwen. Van dit alles was hij rotsvast overtuigd.
6 Deze jongeman bleef maar doorgaan met dit ijl gebluf. Toen de gasten, afgepeigerd door al dat gemeier, zich stevig begonnen te ergeren en vol verlangen uitkeken naar het einde, nam Herodes Atticus het woord. In het Grieks, zoals gewoonlijk. "Sta mij toe, meest vooraanstaande der filosofen, uit het boek van Epictetus, de allergrootste stoïcijn, voor te lezen wat hij dacht en zei over dit soort dikdoenerij van u. Wij, die hier volgens u geen benul van hebben, kunnen het antwoord per slot van rekening niet geven." Hierop liet hij het eerste boek van de Epictetus’ Colleges brengen, een oeuvre dat door Arrianus was samengesteld. In dit boek zet deze hooggeachte grijsaard jonge knapen die zichzelf stoïcijnen plegen te noemen, met een welverdiende reprimande op hun nummer. Want deze jongelui leiden geen deugdzaam leven of verrichten geen mooi werk. Nee, ze kletsen over tal van onbelangrijke kwesties of geven uitleg bij het handboek van een schooljongen.
De Colleges van Epictetus
7 Men haalde het boek tevoorschijn en Herodes las de passage (4) - hier verderop ingelast - voor. In die passage maakt Epictetus met ernst en humor het onderscheid tussen een waarachtige en authentieke stoïcijn, die beslist elke moeilijkheid of dwang trotseert, die je onmogelijk voor de gek kan houden en die vrij, rijk en gelukkig is, en, aan de andere kant, de bende praatjesmakers die zichzelf ‘stoïcijnen’ plegen te noemen. Sluw eisen deze praatjesmakers de naam van de meest verheven filosofenschool op door voor de ogen van hun luisteraars een rookgordijn van holle frases en spitsvondige redeneringen op te trekken.
8 "'Vertel mij over goed en kwaad.' – 'Luister: De wind van Troje dreef mij naar het land van de Ciconiërs.
9 Van alle dingen zijn sommige goed, sommige slecht, en weer andere zijn neutraal. De goede dingen nu zijn de deugden en wat daartoe behoort, de slechte dingen zijn de ondeugden en wat hier deel van uitmaakt. Het neutrale zit hier tussenin: rijkdom, gezondheid, leven, dood, plezier, pijn.' – (4)
10 'Hoe weet jij dit?' - 'Hellanicus zegt dit in zijn Geschiedenis van Egypte. Wat maakt het uit, of Diogenes in zijn Ethica dit zegt, of Chrysippus of Cleanthes? Heb jij dan één van deze zaken onderzocht en een éigen mening gevormd? (5)
11 Laat eens zien hoe jij het uithoudt op een schip dat door storm geteisterd wordt. Kun jij je deze indeling [tussen deugd en ondeugd, red.] voor de geest halen wanneer het zeil kraakt en jij het luid uitschreeuwt? Wanneer zo’n lorejas naast je komt staan en zegt: "Vertel mij, in naam der goden, wat je me even te voren zei. Schipbreuk lijden is geen ondeugd omdat het geen deel uitmaakt van wat ondeugd is, toch?" Zou je echt geen stuk brandhout naar deze man slingeren en schreeuwen: 'Wat hebben wij met jou te maken, man? Wij gaan ten onder, en jij maakt hier grapjes!'
12 Of als de keizer je zou ontbieden en ter verantwoording roepen… " (6)
13 Na deze woorden zat deze brutale jongeman er roerloos bij, alsof niet Epictetus deze hele reprimande jegens anderen had uitgesproken, maar Herodes jegens deze jongeman zelf.
Noten bij de vertaling
(1) Gellius bracht tijdens zijn studiejaar in Athene, waar hij waarschijnlijk ook begon aan het schrijven van de Attische Nachten, regelmatig een bezoek aan zijn leermeester in zijn villa.
(2) Cephesia was een buitenwijk van Athene. De zeestromingen zorgden voor heerlijk fris weer.
(3) Het ‘raadsel van de stapel’ is het meest eenvoudig. Je legt één graankorrel neer, dan nog één en dan nog één en telkens vraag je: ‘Is dit een stapel’? Dit raadsel legt het vage karakter van de taal bloot.
(4) De passage komt uit Epictetus’ Colleges: 2.19.13-16. Vertaald door Gerard Boter en Rob Bouwer.
(5) Hellanicus was geen stoïcijns filosoof, maar de schrijver van historische werken en kronieken. Hij leefde in de zesde eeuw v. Chr. Epictetus citeert hem wellicht spottend. Diogenes van Babylon is een stoïcijns filosoof die met Carneades en Kritolaos naar Rome werd gestuurd in 155 v. Chr. om in te gaan tegen een boete die door het Romeinse bestuur aan Athene werd opgelegd. Diogenes zou zijn publiek daar gecharmeerd hebben met zijn sobere en gematigde manier van spreken (AN 7.14).
(6) Hier breekt de passage plots af. Epictetus gaat zo verder: "(…) Dan is je reactie natuurlijk: 'Man, waar bemoei je je mee? Ik heb genoeg aan het kwaad dat me treft.' En gelijk heb je! Aan je eigen kwaad heb je je handen vol: je laaghartigheid, je lafheid, de zelfgenoegzaamheid waar je in zwolg als je in de collegezaal zat: waarom pronkte je met andermans veren? Met welk recht noemde je jezelf een stoïcijn?"
Literatuur
René Marache, Aulu-Gelle. Les nuits attiques. Livres I-IV (Parijs 2002)
John C. Rolphe, Gellius. Attic Nights. Books 1-5 (Londen 1946)
Meer weten?
Tinne Horemans, Aulus Gellius’ Noctes Atticae : een selectie van essays met stoïcijnse en cynische thematiek voorzien van inleiding, vertaling en commentaar (masterproef) (Brussel 2015), p. 41-42
Het essay nam ik op in: Tinne Horemans, Kan het wat minder? Gellius afkeer van dikdoenerij, Hermeneus 88-4 (2016) 160-164
Over Herodes Atticus lees je meer in: Tinne Horemans, Herodes Atticus: een koele criticus in de Attische Nachten, Hermeneus 92-2 (2020)
Comments