top of page
  • Tinne Horemans

1.6 Een vrouw is een noodzakelijk kwaad, zegt Metellus

Een passage uit een toespraak van Metellus Numidicus, die hij als censor gaf ten overstaan van het volk. In de toespraak zette hij het volk aan tot trouwen [Lat. ad ducendis uxoribus]. Om welke reden kreeg die toespraak kritiek? Hoe luidde daarentegen de verdediging?


1 Heel wat erudiete geleerden luisterden toe, toen de toespraak van Metellus Numidicus (1) - een ernstige, welbespraakte man - werd voorgelezen. Deze redevoering over het sluiten van een huwelijk [Lat. de ducendis uxoribus] sprak hij als censor uit ten overstaan van het volk [Lat. ad populum], dat hij aanspoorde in het huwelijk te treden [ad matrimonia capessenda]. In deze redevoering staat te lezen:


De vrouw is een noodzakelijk kwaad, zegt Metellus (aard van het huwelijk)


2 “Romeinen, als we een leven zouden kunnen leiden zonder vrouw, zouden we met z'n allen verlost zijn van een loden last [Lat. ea molestia]. Maar de natuurlijke loop der dingen heeft het zo voorbeschikt [Lat. ita natura tradidit]: met hen is een redelijk aangenaam leven [Lat. satis commode vivi] niet mogelijk, maar zonder hen is er überhaupt geen leven mogelijk. We kiezen dan ook beter voor langdurig welbevinden [Lat. saluti perpetuae] dan voor kortstondig genot.”


“Romeinen, als we zouden kunnen leven zonder vrouw, zouden we allen verlost zijn van een grote last. Nu heeft de natuur het anders geregeld: mét hen is een echt prettig leven niet mogelijk, maar zónder hen is het leven überhaupt niet mogelijk. We streven beter duurzaam geluk na dan vluchtig genot.”


Hij had niet zo eerlijk moeten zijn, luidt de kritiek - en is de vrouw wel een 'noodzakelijk kwaad'?


3 Sommigen vonden dat censor Q. Metellus - het was toch zijn intentie het volk tot trouwen aan te zetten - beter niet zo openlijk had gesproken [Lat. confiteri] over de wrevel en de ruzies [Lat. molestia incommodisque] die het huwelijk [Lat. res uxoria] voortdurend [Lat. perpetuis] met zich meebrengt. Ze vonden dit niet echt stimulerend, veeleer demoraliserend en demotiverend.


Zij waren van mening dat hij in zijn redevoering beter het omgekeerde standpunt had ingenomen, dat hij in alle ernst had moeten beweren dat het huwelijk doorgaans helemaal geen ergernissen [Lat. molestias] met zich meebrengt. En als er dan toch irritaties ontstaan, af en toe, dat het allemaal niet zo veel voorstelt [Lat. parvas], dat het de moeite niet is er lang bij stil te staan [Lat. futiles]; dat ze te verdragen zijn en zo vergeten omdat ze niet opwegen tegen de genoegens en de geneugten van het huwelijk. Verder had hij moeten zeggen dat niet iedereen te maken krijgt met huwelijksperikelen, dat de oorzaak niet ligt bij het huwelijk zelf [Lat. vitio naturae], maar bij het onredelijke gedrag van bepaalde echtgenoten/mannen [Lat. quorundam maritorum] (7).


Een censor moet juist eerlijk zijn, zegt Titus Castricius (liegen is voor redenaars)


4 Titus Castricius (2) vond echter dat Metellus met waardigheid had gesproken, zoals zijn ambt het voorschreef. “Een censor mag niet spreken als een redenaar”, zei hij. “Een redenaar is het toegestaan beweringen te uiten die niet waar zijn, ondoordacht, misleidend, onbetrouwbaar en bedrieglijk, als ze maar geloofwaardig zijn en in staat – via welke kunstgreep ook – de menselijke geest binnen te dringen en die te beïnvloeden (3). "Bovendien, zei hij, is het voor een redenaar een blamage, als hij in een verderfelijke rechtszaak iets prijs zou geven, zonder ervoor te vechten (*).


5 "Maar Metellus heeft een onbesproken reputatie, is bedachtzaam en betrouwbaar”, zei hij. “Zijn ambt en zijn levensstijl geven hem het grote prestige waarmee hij tot het Romeinse volk spreekt. Het zou volstrekt niet bij hem passen iets te zeggen wat volgens hem of anderen onoprecht zou zijn, in het bijzonder wanneer hij het over alledaagse zaken heeft, over het gewone leven dat we allemaal leiden. (4) (*)


6 Nu hij de moeilijkheden [Lat. molestia], die iedereen maar al te goed kent, openlijk had erkend, had hij het vertrouwen gewekt in zijn oprechtheid, zijn waarheidsliefde, waardoor hij [het volk, red.] gemakkelijk en probleemloos kon overtuigen van een onomstotelijke waarheid, nl. dat een staat [Lat. civitatem] niet kan overleven [Lat. salvam esse] zonder dat er veel getrouwd wordt (8).”


De goden moeten de deugd belonen, haar niet op een presenteerblaadje aanbieden


7 En ook een andere passage uit dezelfde redevoering van Metellus zou je blijvend moeten lezen [Lat. adsidua lectione]. Bij Hercules, zijn woorden doen niet onder voor die van de grootste filosofen.


8 Het citaat luidt (5): “De macht van de onsterfelijke goden is groot, maar ze moeten niet meer voor ons willen doen dan onze ouders. Ouders onterven kinderen die voortdurend slecht gedrag vertonen. Waarom zouden wij ander beleid [dissimile ius/diutius] (9) van de goden verwachten, als we geen einde stellen aan ons slechte gedrag? Het is goed dat enkel wie geen vijand van goden (6) is, op hun goodwill mag rekenen. De onsterfelijke goden moeten goede karaktereigenschappen [Lat. virtutem] belonen, ze niet op een presenteerblaadje aanbieden."


Noten bij de vertaling


(1) Metellus Numidicus was censor in 102 v. Chr. en wordt heel vaak geciteerd door Aulus Gellius. Livius schrijft een redevoering over dit thema echter toe aan Q. Caecilius Metellus Macedonicus (Periocha 59), censor in 131 v. Chr., die, zegt hij, door Augustus werd voorgelezen  (Suet, Aug., 89); ten overstaan van het volk (Rolfe) of de senaat (Marache). Doorgaans wordt aangenomen dat Gellius zich hier vergist en dat het gaat om Macedonicus: Marache (2002) 30


(2) De redenaar Titus Castricius buiten de Attische Nachten enkel nog door Fronto vermeld. Naast zijn literaire oordelen, bewonderde Gellius vooral Castricius' liefde voor decorum (NA 13.22). Hij treedt nog op in twee andere essays: AN 2.27 en 11.13: Marache (2002) 31.


(3) Het gaat er voor de redenaar niet om om oprecht te zijn, maar om zijn gelijk te halen: Marache (2002) 31.


(4) De humor van Metellus, die weigert de aangename kant van het huwelijk te erkennen, wordt geëvenaard door de humor van Titus Castricius, voor wie dit onbetwistbaar waar is, en de naïviteit van Aulus Gellius accentueert dat nog eens: Marache (2002) 32.


(5) 18, Frag. 7, Macovati. De vergelijking met erfrecht en familiaal recht is typisch Romeins. Ze maakt ook deel uit van de traditie van de diatribe die met voorbeelden werkt uit de praktijk, en argumenten die hun oorsprong vinden in het dagelijks leven en het gezond verstand: Marache (2002) 32.


(6) Over de vertaling van 'sibi' in de bijzin (voetnoot 38).


(7) Volgens Berger verwijst deze maritorum enkel naar de mannelijke wederhelften. Gellius gebruikt het Latijnse maritus namelijk nooit in de bredere betekenis, nl. voor echtgenoot én echtgenote. Volgens Berger moet je de kritiek op Metellus' ernstig nemen - wat Gellius niet lijkt te doen - en als een verdediging van de vrouw beschouwen: Berger (1946) 321- 322.


(8) Zonder een groot aantal huwelijken kan ook. In de tijd die het tribunaat van T. Gracchus voorafging, bestond een aantoonbare bezorgdheid over het dalende geboortecijfer. Vandaar dat Metellus deze speech in 131-130 hield: McDonnell (1987) 90.


(9) Ik volg de Latijnse tekst van Rofle: ius.


Literatuur


A. Berger, Note on NA 1.6, The American Journal of Philology, Vol. 67, No. 4 (1946) 320-328


M. McDonnell, The Speech of Numidicus at Gellius, N.A. 1.6, The American Journal of Philology, Vol. 108, No. 1 (Spring, 1987), 81-94


R. Marache, Aulu-Gelle. Les nuits Attiques. Livres I-IV (Parijs 2002)


J.C. Rolfe, Gellius Attic Nights Books 1-5 (Londen 1946)



bottom of page